Insuline prikken
Injecteren van insuline gebeurt tegenwoordig vooral met een insulinepen, dat is een heel modern soort injectiespuitje. Een insulinepen lijkt op een dikke vulpen, er zit een vulling in met insuline, en een haarfijn naaldje. De dosering insuline is makkelijk in te stellen. Gelukkig een enorm verschil met de dikke spuiten van vroeger! De beste plaatsen om te injecteren zijn de bovenkant van de bovenbenen, onderbuik, billen en bovenarmen.
Ook zijn er insulinepompjes, die via een naaldje in de buik constant een beetje insuline afgeven. Ook daarbij kun je extra doseringen geven rond een maaltijd. De insulinepomp is een klein apparaatje dat in je zak past, vaak met een mini-afstandsbediening. Het voordeel is dat de bloedsuikerspiegel vaak wat makkelijker stabiel blijft, wat handig is zeker voor kinderen en zwangere vrouwen. Het nadeel kan zijn dat je je afhankelijk voelt van een apparaatje dat in de weg zit. Vaak is dat persoonlijke voorkeur.
Insuline spuiten
- Was de handen met warm water en zeep
- Droog ze af met een schone doek
- Kantel de pen 10 keer in een lengte richting (dit is niet nodig bij kortwerkende insuline)
- Verwijder de pendop en controleer of er nog genoeg insuline aanwezig is.
- Draai de nieuwe naald samen met de houder op de pen
- Lucht verwijderen
Zet de dosering op twee, houd de spuit recht op, tik tegen de zijkant en druk de doseerknop in
- Stel de doseerknop in op de juiste hoeveelheid
- Pak de pen in de hand
- Op de plek die de arts heeft voorgeschreven:
- Duw de pen met een vlotte beweging loodrecht in de huid en druk de doseerknop stevig in (de dosering moet op nul springen)
- Hou de pen 10 tellen op zijn plaats en trek de naald er dan rustig uit
- Plaats de naaldhouder (niet het dopje) terug op de naald, draai het geheel los en gooi het in de naalden container
- Plaats de pendop terug en berg alles weer op
- Controleer je voorraad insuline
Maak jouw eigen website met JouwWeb